Er waren eens twee koningen in een land hier
ver vandaan. Ze hadden een droom gezien over een ster; een rijzende ster, die
schiet hemelhoog. Ze gingen op weg om de ster te volgen. Zo reisden ze van dorp
tot dorp, van stad tot stad, door landen en over bergen.
De
droom ging als volgt:
Er
lag duisternis over de aarde,
Toen
hoorde ik een stem die zei:
‘Er
moet licht komen’
en ik zag dat er licht kwam.
en ik zag dat er licht kwam.
Van
over de horizon rees een ster
die
verlichtte heel de hemel.
En
ik vroeg ‘wat is dit licht?’
Weer hoorde ik een stem die zei:
‘Ik ben het licht voor de wereld’
Toen zag ik een man,
met kleren als de zon
En overal waar hij liep
groeide het licht als rijpe aren,
die de bergen vulden.
‘Ik ben het licht voor de wereld’
Toen zag ik een man,
met kleren als de zon
En overal waar hij liep
groeide het licht als rijpe aren,
die de bergen vulden.
‘Daniël, Daniël’ riep de jongste van de twee koningen, ‘wat
ik nu toch heb gedroomd.’ Hij rende door de grote hal van het paleis naar de
ontbijtzaal, waar zijn broer rustig de krant aan het lezen was. ‘Wat is er,
Jozef?’
‘Ik had een fantastische droom! Eerst was het helemaal duister, maar toen kwam er licht en dat was een ster, maar eigenlijk was het…’
‘Een man, en overal waar hij liep groeide het licht.’ vulde Daniël aan. ‘Ik geloof dat we vannacht dezelfde droom gezien hebben’.
‘Ik had een fantastische droom! Eerst was het helemaal duister, maar toen kwam er licht en dat was een ster, maar eigenlijk was het…’
‘Een man, en overal waar hij liep groeide het licht.’ vulde Daniël aan. ‘Ik geloof dat we vannacht dezelfde droom gezien hebben’.
De beide koningen waren gegrepen door de droom en besloten
naar de grote bibliotheek te gaan om in de geschriften te zoeken naar de
betekenis ervan. Ze lazen wat ze konden vinden over licht en sterren, tot ze
ontdekte wie de man uit hun droom was. Ze zagen het beeld nog heel helder voor
zich, daar liep hij langs de rivier en langs de bergen, en overal waar hij
ging, kwam het licht uit de aarde omhoog. Er groeide een verlangen in hen om te
lopen waar hij gelopen had, te gaan waar hij gegaan was. Ze pakte de landkaart
erbij en lazen de verhalen erop na. ‘Emmaüs, daar is hij geweest, daar moeten
we heen.’ En zo begon hun pelgrimstocht.
De eerste dagen van hun reis was het licht ver te zoeken. Ze ploeterden
door de bossen en ze leken maar niet verder te komen. Soms dachten ze licht te
zien, maar bleken het vuurvliegjes of dwaallichtjes te zijn. Zelfs het licht
van de sterren was door de bladeren bedekt. ‘We volgen toch de Weg? Waarom is
het dan allemaal zo duister?’ vroeg Jozef, terwijl hem de moed haast in de
schoenen zakte. ‘Kom op, broertje, als we het vinden is dit het allemaal waard.
Ik wil die gouden aren met eigen ogen zien.’ Zo hielp Daniël zijn broer weer
overeind, en ploeterden ze verder.Toen ze die nacht het bos uitliepen zagen ze het: Emmaüs, het
verlichtte klooster boven op de berg. Het was nog te ver om er die nacht heen
te lopen, maar de aanblik van deze schoonheid vulde hen met vreugde. Ze zochten
een mooie open plek en zetten hun tent op. ‘Oh, kijk de sterren’ zei Jozef. ‘Ja,
ja’ reageerde Daniël die druk bezig was met de laatste haringen. ‘Nee serieus,
kijk omhoog.’ Daniël keek en zag wat Jozef bedoelde. Het waren er zo veel en zo
helder, ze zagen zelfs de Melkweg. ‘En morgen’ zeiden de broers tegen elkaar,
‘morgen gaan we de Ster uit onze droom zien. Die is nog helderder dan deze
sterren’
Het was op een zonnige woensdag dat de twee koningen in
Emmaüs aankwamen. De klokken luidden, tijd om naar de kerk te gaan. De zusters
van het klooster hielden hun dagelijkse middaggebed en de reizigers deden mee.
Na het gebed groetten een aantal van de zusters hen hartelijk en maakten de koningen het zich gemakkelijk op het plein voor de kerk. Ze keken wat rond, zagen het klooster en een paar pelgrims en wat zusters rondlopen. Een van de zusters ondersteunde een oude man, terwijl ze samen naar de eetzaal liepen. Een tijdje hing er een stilte tussen de twee broers in, totdat Jozef zei: ‘Dus, is dit het?’ Daarop had Daniël geen antwoord.
Hij dacht bij zichzelf: Ik had er inderdaad ook meer van verwacht, het klooster is wel mooi, maar eenvoudig. En de zusters zijn wel aardig, maar zulke gewone mensen. Toch heb ik het gevoel dat we hier moeten zijn.
Uiteindelijk antwoorde Daniël: ‘Laten we aan de zusters vragen of we hier nog een paar dagen kunnen blijven, als het uiteindelijk toch niet is wat we zochten, gaan we weer terug naar huis.’
Na het gebed groetten een aantal van de zusters hen hartelijk en maakten de koningen het zich gemakkelijk op het plein voor de kerk. Ze keken wat rond, zagen het klooster en een paar pelgrims en wat zusters rondlopen. Een van de zusters ondersteunde een oude man, terwijl ze samen naar de eetzaal liepen. Een tijdje hing er een stilte tussen de twee broers in, totdat Jozef zei: ‘Dus, is dit het?’ Daarop had Daniël geen antwoord.
Hij dacht bij zichzelf: Ik had er inderdaad ook meer van verwacht, het klooster is wel mooi, maar eenvoudig. En de zusters zijn wel aardig, maar zulke gewone mensen. Toch heb ik het gevoel dat we hier moeten zijn.
Uiteindelijk antwoorde Daniël: ‘Laten we aan de zusters vragen of we hier nog een paar dagen kunnen blijven, als het uiteindelijk toch niet is wat we zochten, gaan we weer terug naar huis.’
Zo bleven ze enkele dagen in en rondom het klooster, ze
spraken met de zusters en pelgrims, en deden mee aan de getijdegebeden. Ze
bekeken alle schilderijen aan de muren aandachtig, maar er was niets wat hen
verder leidde.
Een van de oudere zusters uit het klooster, zuster Ruth, had hen zo al een aantal dagen bezig gezien. En toen de koningen op de laatste dag zo verslagen uit hun ogen keken, liep ze op hen af en vroeg ze: ‘Wat heeft jullie eigenlijk hier gebracht? Waar zijn jullie naar op zoek?’
Ze vertelden haar van de droom die ze beiden gezien hadden,
van het licht en de man. ‘Dat is wat we zoeken. Deze man waar we over gedroomd
hebben is hier in Emmaüs geweest en we hadden gehoopt hier iets van dat licht
wat hij bracht terug te vinden.’ Er verscheen een twinkeling in haar ogen. ‘Ik
denk dat jullie iets over het hoofd gezien hebben. Er is een plek die ik jullie
wil laten zien.’ De koningen werden nieuwsgierig en volgden haar door het
klooster heen.
‘Die man die jullie zagen’ vertelde zuster Ruth, ‘Hij heeft
mij ook hierheen geleid. Hij is wat ons allemaal verbindt hier in Emmaüs en
onze reden om te doen wat we doen. Ik volg hem ook.’ Terwijl ze zo vertelde liepen
ze door een poort en kwamen in een prachtige tuin die uitkeek over de vallei en
de bossen die rondom het klooster liggen.
Zuster Ruth vervolgde: ‘Het gaat niet om de plek waar hij geweest is, de grond
die hij heeft aangeraakt. Het gaat om de mensen die hij heeft aangeraakt. Als
je hem wilt volgen kun je het beste doen wat hij deed. Wat deed hij in jullie
droom?’
Ze dachten diep na en toen zagen ze het duidelijk voor zich. In
hun droom liep hij en langs de weg waren mensen, hij hielp hen overeind. Een van
hen liep kreupel, maar toen hij hem aanraakte genas hij. En wanneer hij dat
deed werd het licht.
‘Als je hem wilt volgen kun je het beste doen wat hij deed’
had de zuster Ruth gezegd. De broers dachten terug aan de zuster die een man
ondersteunde terwijl hij naar de eetzaal liep, en ze zagen het licht. Opeens
werden hun ogen geopend en zagen ze dat de berg waarop het klooster stond
omringd was door gouden korenvelden.
Er waren eens twee koningen in een land hier
ver vandaan. Ze hadden een droom gezien over een ster; een rijzende ster, die
schiet hemelhoog. Ze gingen op weg om de ster te volgen. Zo reisden ze van dorp
tot dorp, van stad tot stad, door landen en over bergen. Overal waar ze kwamen
deden ze wat hij deed, en het licht groeide als rijpe aren, die de bergen
vulden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
We zijn benieuwd naar jullie reacties