zaterdag 29 september 2018

Proloog


Een droom over een Koninkrijk, als inspiratie voor onze eigen reis
-Door Irma Koning-

Er was eens een groep reizigers in een land hier ver vandaan. Ze hadden een droom die hen verbond en waren op weg naar het koninkrijk in het westen. Zo gingen ze van dorp tot dorp, van stad tot stad, door landen en over bergen. In sommige steden werden ze maar vreemd aangekeken en vaak zetten ze hun kampement op buiten de stad. Maar in andere steden werden ze gastvrij ontvangen en nodigde mensen hen uit om bij hen te eten en te slapen.

Zo was het ook in de stad Bethel, waar Rachel woonde. Ze was een vrolijke meid die je gelukkig zou kunnen noemen. Rachel had lieve ouders, woonde in een mooi huis, werkte bij een kleermaker waar ze genoot van de mensen die langs kwamen en de mooie kleuren van de stoffen die ze op maat knipte. Ze had nog nooit enige tegenslag in haar leven gekend.
Het was op een zonnige woensdag dat de reizigers in Bethel kwamen en het zichzelf gemakkelijk maakten op het marktplein. Toen nam Peter het woord en sprak tot de menigte over een koninkrijk waar ze naar onderweg waren. Dit koninkrijk was er een van overvloed en vreugde, en iedereen was er welkom. De woorden vulde het plein, lichte woorden met mooie beelden. Iedereen die toevallig op het plein was stopte als vanzelf met waar hij mee bezig was om te luisteren naar deze prachtige volle stem die droop van enthousiasme. Rachel zou niet kunnen zeggen hoe lang ze daar heeft staan luisteren, want tijd leek geen grip te hebben op een moment als dit. ‘Als u het goed vindt blijven we graag nog een paar dagen in de stad. Dan zal ik iedere dag weer op het marktplein staan en vertellen over onze reis en het koninkrijk.’ zei Peter. Toen hij vroeg of er mensen waren die hem en zijn medereisgenoten wilde verblijden met een maaltijd en onderdak, stak Rachel meteen haar hand op. Ze wist niet wat haar bezielde, maar dat deerde niet. Twee vriendelijke vrouwen die zich voorstelde als Maria en Martha kwamen met haar mee naar huis.
Het gezelschap bleef nog enkele dagen. Iedere middag stond Peter weer op het marktplein en Rachel luisterde aandachtig. De groep had een bepaalde aantrekkingskracht op haar die ze nog niet begreep. Toen ze de laatste dag op het punt stonden om te vertrekken verhief Peter voor de laatste keer zijn stem en zei: ‘Vrienden, het was een waar genoegen om hier in Bethel te zijn. Dank voor alle gastvrijheid. Ik heb enkele dagen iets van de droom gedeeld die ons het verlangen heeft gegeven om alle achter te laten en op weg te gaan. Nu dan, ik wil ieder van u die een brandend hart heeft gekregen uitnodigen. Sta op en volg ons.’. Met deze woorden sloot Peter af en Rachel wist dat ze mee zou gaan.

‘Waarom doe ik dit?’ dacht Rachel hardop terwijl ze Bethel achter zich liet en langs de korenvelden naar het westen liep. ‘Nooit had ik verwacht mijn huis te verlaten. Het ontbrak me aan niets thuis, maar toch verlang ik er nu naar om verder te trekken.’ Een jongen met krullend haar en een gitaar op zijn rug kwam naast haar lopen en antwoordde: ‘Zo is het met velen van ons. Het is als met een vogel die tevreden is met haar nest tot ze ontdekt wat voor een uitgestrekte wereld ze kan verkennen met haar uitgestrekte vleugels. Je deelt nu een verlangen waarvan je het bestaan niet wist, een droom die je nog nooit gedroomd had.’ Na dit gezegd te hebben glimlachte hij en ze wist dat ze hem vaker zo wilde zien glimlachen. ‘Ik ben Jakob.’ Rachel zat vol met vragen. ‘Maar hoe weet je nou welke kant je op moet?’ vroeg Rachel. ‘Het simpele antwoord is, naar het westen. Als we het niet weten volgen we de rivier naar het westen.’ ‘Maar er is meer over te zeggen. We volgen ons hart, of eigenlijk niet ons hart, maar we volgen datgene dat ons allemaal verbindt. We volgen Gods plan.’ Uren praatten ze met elkaar tot het tijd was om het kampement op te zetten en te eten. Martha, die bij Rachel overnacht had, bleek een geweldige kokkin te zijn die iedere avond een overheerlijke maaltijd kon bereidden van het weinige dat ze hadden. Na de maaltijd was er muziek en werd er gedanst. Rachel wist dat het waar was wat Jakob had gezegd, dat er een verlangen in haar brandde dat ze nog niet eerder gevoeld had. Hoe gelukkig ze thuis ook was geweest, nu ze met deze mensen op weg was, voelde ze zich nog voller, nog levendiger. 

Tijd verstreek, mijlen sleten weg met iedere stap en keer op keer voegde meer mensen zich toe aan deze groep reizigers. Altijd naar het westen en langs de rivier. De rivier die hen zo veel gaf, water, een vruchtbaar landschap, een plek om je te wassen. Op een avond liepen Jakob en Rachel langs de rivier. De prille liefde van het begin was groter geworden met iedere glimlach en elke goedemorgen die ze elkaar gaven. Toen ze bij de ondergaande zon in het zachte gras gingen zitten pakte Jakob zijn gitaar erbij en zong een lied voor haar. Een lied dat zijn hart voor haar opende als een roos haar bladeren. Liefde. Het zag deze twee aan en zetelde zich gemakkelijk tussen hen in. Het tintelde in hun handen en vulde hen met warmte.
Maar liefde is niet zomaar te vangen en laat zich zeker niet in een kruik stoppen om het vervolgens voor de zekerheid bij je te kunnen houden. En dat is ook wat Rachel merkte. Als ze hand in hand liepen en Jakob haar losliet en een oudere hielp zijn spullen te dragen. Wanneer hij bij haar wegrende achter een kind aan dat hem aantikte, om helemaal op te gaan in de spelletjes die ze speelde. Wanneer hij ’s avonds nieuwe reizigers verwelkomde met de strelende klanken van zijn gitaar, waarvan ze zo graag zou willen dat ze haar streelde.
‘Liefde is niet te vangen en laat zich zeker niet in een kruik stoppen die je bij je kunt dragen’ zei Johan plotseling, die haar blik gevolgd had. Johan was een van de ouderen die mee waren op deze reis. Hij was als een eik die de tijd doorstaan had, stabiel van geest en vol van wijsheid. Het meeste van wat Peter vertelde was geïnspireerd op wat Johan had gezien en meegemaakt. ‘Maar wat moet je dan, als je liefde niet vast kunt houden?’ vroeg Rachel, die zich snel op haar gemak voelde bij Johan en graag alles wilde weten wat hij haar vertellen kon. ‘Je bent bang dat er te weinig is. Dat er te weinig liefde overblijft voor jou. Maar geloof me, ik heb gezien dat brood zich vermenigvuldigde toen het gedeeld werd. We reizen samen met de God die brood kan vermeerderen, zo is het ook met Liefde. Wanneer je het uitdeelt, wordt het alleen maar meer.’ vertelde Johan haar, met een overtuiging in zijn ogen die ze wel moest geloven. Momenten flitsten aan haar voorbij, momenten dat anderen haar iets van liefde hebben laten zien, en ze wist dat het waar was. Iets in haar was aangeraakt door wat ze had ervaren die avond en de volgende dag voelde ze zo veel liefde in zich opwellen, die ze aan anderen door wilde geven. Zo werd ze echt deel van het gezelschap, door niet alleen mee te reizen, maar ook mee te delen in het geheim van de liefde die allen om haar heen aan het uitdelen waren.
En er waren veel mensen om liefde aan uit te delen. Ze trokken door een gebied waar de oorlog gepasseerd was. Vele waren geliefden kwijtgeraakt en anderen waren invalide. De steden waren dorstig naar liefde en zorg, en dat was wat deze reisgenoten overvloedig konden geven. Ze bleven in deze dorpen langer dan gebruikelijk en gaven meer dan ze kregen. Rachel liep van huis tot huis om te vragen of ze nog kleren kon maken en iedere avond kookte Martha op het marktplein voor allen die op straat leefden. Maar de meeste impact had Peter met zijn woorden, met de stralende droom van dit koninkrijk in het westen. Velen sloten zich aan bij de reisgenoten.

Op een gegeven moment boog de rivier naar het zuiden en een beslissing moest genomen worden. Een moeilijke keuze, die nog veel invloed zou hebben op dit reisgezelschap. Zouden ze de rivier blijven volgen, en met een boog via het zuiden reizen, of in westelijke richting gaan? De groep had ondertussen een grootte van ongeveer 3000 man en sommigen begonnen ongeduldig te worden naar de bestemming. Er waren wel verhalen, maar bijna niemand had het koninkrijk ooit gezien. Na een dag op deze plek gekampeerd te hebben besloten ze het westen te blijven volgen. Vol enthousiasme en goede moed werd de reis weer hervat. Maar na enkele dagen veranderde het landschap. Het gras werd droger, de bomen schaarser, de zon feller en het reizen vermoeiender. Nog een paar dagen tot de volgende stad, zeiden we dan tegen elkaar. Maar de mensen daar waren taai en we konden niet blijven. Nog even.. zeiden we tegen elkaar. Maar iedereen verlangde terug naar de rivier. Toen sprak Johan, met zijn oude, wat krakende stem tot de groep, waarna Peter het herhaalde voor eenieder die het niet kon horen: ‘Ook in deze moeilijke periode voorziet God. Hij is de reden dat we op reis zijn en ik wil Hem volgen. Laten we God vragen om ons bij te staan, zoals hij dat onze hele reis al heeft gedaan.’ En hij begon te vertellen, van begin tot eind, wat voor wonderen God onderweg al had laten zien. En terwijl hij vertelde kwamen de wolken voor de zon en begon het te regenen. Warme zegenende regendruppels daalde neer over het land en bloemen begonnen te bloeien in de woestijn. Het geluid van de regen werd verwelkomd door duizenden mensen die God loofde.

Er was eens een reisgezelschap. Ze trokken van stad tot stad en doorkruisten vele landen. Ze hadden een droom die hen verbond en waren op weg naar het koninkrijk in het westen. Menigeen sloot bij hen aan. Er waren mooie momenten en moeilijke momenten, maar ze leefde een vol leven, vol van liefde en geluk. Op een dag kwamen ze op hun bestemming aan. Ze kwamen het koninkrijk binnen waar de velden gevuld waren met goud koren, de bomen gevuld waren met de heerlijkste vruchten. Ze kwamen bij de stad die gevuld was met liefde en goedheid. En daar waren ze allen uitgenodigd voor een feestmaal.