Een droom over een Koninkrijk, als inspiratie voor onze eigen reis
-Door Irma Koning-
Er was eens een groep reizigers in een land
hier ver vandaan. Ze hadden een droom die hen verbond en waren op weg naar het
koninkrijk in het westen. Zo gingen ze van dorp tot dorp, van stad tot stad,
door landen en over bergen. In sommige steden werden ze maar vreemd aangekeken
en vaak zetten ze hun kampement op buiten de stad. Maar in andere steden werden
ze gastvrij ontvangen en nodigde mensen hen uit om bij hen te eten en te
slapen.
Zo was het ook in de stad Bethel, waar Rachel
woonde. Ze was een vrolijke meid die je gelukkig zou kunnen noemen. Rachel had
lieve ouders, woonde in een mooi huis, werkte bij een kleermaker waar ze genoot
van de mensen die langs kwamen en de mooie kleuren van de stoffen die ze op
maat knipte. Ze had nog nooit enige tegenslag in haar leven gekend.
Het was op een zonnige woensdag dat de
reizigers in Bethel kwamen en het zichzelf gemakkelijk maakten op het
marktplein. Toen nam Peter het woord en sprak tot de menigte over een
koninkrijk waar ze naar onderweg waren. Dit koninkrijk was er een van overvloed
en vreugde, en iedereen was er welkom. De woorden vulde het plein, lichte
woorden met mooie beelden. Iedereen die toevallig op het plein was stopte als
vanzelf met waar hij mee bezig was om te luisteren naar deze prachtige volle
stem die droop van enthousiasme. Rachel zou niet kunnen zeggen hoe lang ze daar
heeft staan luisteren, want tijd leek geen grip te hebben op een moment als
dit. ‘Als u het goed vindt blijven we graag nog een paar dagen in de stad. Dan
zal ik iedere dag weer op het marktplein staan en vertellen over onze reis en
het koninkrijk.’ zei Peter. Toen hij vroeg of er mensen waren die hem en zijn
medereisgenoten wilde verblijden met een maaltijd en onderdak, stak Rachel
meteen haar hand op. Ze wist niet wat haar bezielde, maar dat deerde niet. Twee
vriendelijke vrouwen die zich voorstelde als Maria en Martha kwamen met haar
mee naar huis.
Het gezelschap bleef nog enkele dagen. Iedere
middag stond Peter weer op het marktplein en Rachel luisterde aandachtig. De
groep had een bepaalde aantrekkingskracht op haar die ze nog niet begreep. Toen
ze de laatste dag op het punt stonden om te vertrekken verhief Peter voor de
laatste keer zijn stem en zei: ‘Vrienden, het was een waar genoegen om hier in
Bethel te zijn. Dank voor alle gastvrijheid. Ik heb enkele dagen iets van de
droom gedeeld die ons het verlangen heeft gegeven om alle achter te laten en op
weg te gaan. Nu dan, ik wil ieder van u die een brandend hart heeft gekregen
uitnodigen. Sta op en volg ons.’. Met deze woorden sloot Peter af en Rachel
wist dat ze mee zou gaan.
‘Waarom doe ik dit?’ dacht Rachel hardop
terwijl ze Bethel achter zich liet en langs de korenvelden naar het westen
liep. ‘Nooit had ik verwacht mijn huis te verlaten. Het ontbrak me aan niets
thuis, maar toch verlang ik er nu naar om verder te trekken.’ Een jongen met
krullend haar en een gitaar op zijn rug kwam naast haar lopen en antwoordde:
‘Zo is het met velen van ons. Het is als met een vogel die tevreden is met haar
nest tot ze ontdekt wat voor een uitgestrekte wereld ze kan verkennen met haar
uitgestrekte vleugels. Je deelt nu een verlangen waarvan je het bestaan niet
wist, een droom die je nog nooit gedroomd had.’ Na dit gezegd te hebben
glimlachte hij en ze wist dat ze hem vaker zo wilde zien glimlachen. ‘Ik ben
Jakob.’ Rachel zat vol met vragen. ‘Maar hoe weet je nou welke kant je op
moet?’ vroeg Rachel. ‘Het simpele antwoord is, naar het westen. Als we het niet
weten volgen we de rivier naar het westen.’ ‘Maar er is meer over te zeggen. We
volgen ons hart, of eigenlijk niet ons hart, maar we volgen datgene dat ons
allemaal verbindt. We volgen Gods plan.’ Uren praatten ze met elkaar tot het tijd
was om het kampement op te zetten en te eten. Martha, die bij Rachel overnacht
had, bleek een geweldige kokkin te zijn die iedere avond een overheerlijke
maaltijd kon bereidden van het weinige dat ze hadden. Na de maaltijd was er
muziek en werd er gedanst. Rachel wist dat het waar was wat Jakob had gezegd,
dat er een verlangen in haar brandde dat ze nog niet eerder gevoeld had. Hoe
gelukkig ze thuis ook was geweest, nu ze met deze mensen op weg was, voelde ze
zich nog voller, nog levendiger.
Tijd verstreek, mijlen sleten weg met iedere
stap en keer op keer voegde meer mensen zich toe aan deze groep reizigers. Altijd
naar het westen en langs de rivier. De rivier die hen zo veel gaf, water, een
vruchtbaar landschap, een plek om je te wassen. Op een avond liepen Jakob en
Rachel langs de rivier. De prille liefde van het begin was groter geworden met
iedere glimlach en elke goedemorgen die ze elkaar gaven. Toen ze bij de
ondergaande zon in het zachte gras gingen zitten pakte Jakob zijn gitaar erbij
en zong een lied voor haar. Een lied dat zijn hart voor haar opende als een
roos haar bladeren. Liefde. Het zag deze twee aan en zetelde zich gemakkelijk
tussen hen in. Het tintelde in hun handen en vulde hen met warmte.
Maar liefde is niet zomaar te vangen en laat
zich zeker niet in een kruik stoppen om het vervolgens voor de zekerheid bij je
te kunnen houden. En dat is ook wat Rachel merkte. Als ze hand in hand liepen
en Jakob haar losliet en een oudere hielp zijn spullen te dragen. Wanneer hij
bij haar wegrende achter een kind aan dat hem aantikte, om helemaal op te gaan
in de spelletjes die ze speelde. Wanneer hij ’s avonds nieuwe reizigers
verwelkomde met de strelende klanken van zijn gitaar, waarvan ze zo graag zou
willen dat ze haar streelde.
‘Liefde is niet te vangen en laat zich zeker
niet in een kruik stoppen die je bij je kunt dragen’ zei Johan plotseling, die
haar blik gevolgd had. Johan was een van de ouderen die mee waren op deze reis.
Hij was als een eik die de tijd doorstaan had, stabiel van geest en vol van
wijsheid. Het meeste van wat Peter vertelde was geïnspireerd op wat Johan had
gezien en meegemaakt. ‘Maar wat moet je dan, als je liefde niet vast kunt
houden?’ vroeg Rachel, die zich snel op haar gemak voelde bij Johan en graag
alles wilde weten wat hij haar vertellen kon. ‘Je bent bang dat er te weinig
is. Dat er te weinig liefde overblijft voor jou. Maar geloof me, ik heb gezien
dat brood zich vermenigvuldigde toen het gedeeld werd. We reizen samen met de
God die brood kan vermeerderen, zo is het ook met Liefde. Wanneer je het
uitdeelt, wordt het alleen maar meer.’ vertelde Johan haar, met een overtuiging
in zijn ogen die ze wel moest geloven. Momenten flitsten aan haar voorbij,
momenten dat anderen haar iets van liefde hebben laten zien, en ze wist dat het
waar was. Iets in haar was aangeraakt door wat ze had ervaren die avond en de
volgende dag voelde ze zo veel liefde in zich opwellen, die ze aan anderen door
wilde geven. Zo werd ze echt deel van het gezelschap, door niet alleen mee te reizen,
maar ook mee te delen in het geheim van de liefde die allen om haar heen aan
het uitdelen waren.
En er waren veel mensen om liefde aan uit te
delen. Ze trokken door een gebied waar de oorlog gepasseerd was. Vele waren
geliefden kwijtgeraakt en anderen waren invalide. De steden waren dorstig naar
liefde en zorg, en dat was wat deze reisgenoten overvloedig konden geven. Ze
bleven in deze dorpen langer dan gebruikelijk en gaven meer dan ze kregen.
Rachel liep van huis tot huis om te vragen of ze nog kleren kon maken en iedere
avond kookte Martha op het marktplein voor allen die op straat leefden. Maar de
meeste impact had Peter met zijn woorden, met de stralende droom van dit
koninkrijk in het westen. Velen sloten zich aan bij de reisgenoten.
Op een gegeven moment boog de rivier naar het
zuiden en een beslissing moest genomen worden. Een moeilijke keuze, die nog
veel invloed zou hebben op dit reisgezelschap. Zouden ze de rivier blijven
volgen, en met een boog via het zuiden reizen, of in westelijke richting gaan?
De groep had ondertussen een grootte van ongeveer 3000 man en sommigen begonnen
ongeduldig te worden naar de bestemming. Er waren wel verhalen, maar bijna
niemand had het koninkrijk ooit gezien. Na een dag op deze plek gekampeerd te
hebben besloten ze het westen te blijven volgen. Vol enthousiasme en goede moed
werd de reis weer hervat. Maar na enkele dagen veranderde het landschap. Het
gras werd droger, de bomen schaarser, de zon feller en het reizen vermoeiender.
Nog een paar dagen tot de volgende stad, zeiden we dan tegen elkaar. Maar de
mensen daar waren taai en we konden niet blijven. Nog even.. zeiden we tegen
elkaar. Maar iedereen verlangde terug naar de rivier. Toen sprak Johan, met
zijn oude, wat krakende stem tot de groep, waarna Peter het herhaalde voor
eenieder die het niet kon horen: ‘Ook in deze moeilijke periode voorziet God. Hij
is de reden dat we op reis zijn en ik wil Hem volgen. Laten we God vragen om
ons bij te staan, zoals hij dat onze hele reis al heeft gedaan.’ En hij begon te
vertellen, van begin tot eind, wat voor wonderen God onderweg al had laten
zien. En terwijl hij vertelde kwamen de wolken voor de zon en begon het te
regenen. Warme zegenende regendruppels daalde neer over het land en bloemen
begonnen te bloeien in de woestijn. Het geluid van de regen werd verwelkomd
door duizenden mensen die God loofde.
Er was eens een reisgezelschap. Ze trokken van
stad tot stad en doorkruisten vele landen. Ze hadden een droom die hen verbond
en waren op weg naar het koninkrijk in het westen. Menigeen sloot bij hen aan.
Er waren mooie momenten en moeilijke momenten, maar ze leefde een vol leven,
vol van liefde en geluk. Op een dag kwamen ze op hun bestemming aan. Ze kwamen
het koninkrijk binnen waar de velden gevuld waren met goud koren, de bomen
gevuld waren met de heerlijkste vruchten. Ze kwamen bij de stad die gevuld was
met liefde en goedheid. En daar waren ze allen uitgenodigd voor een feestmaal.